
Recent zijn er door de Hoge Raad weer diverse uitspraken gewezen over de zorgplicht van vermogensbeheerders. Drie van deze uitspraken hadden betrekking op de vraag of er op tijd geklaagd was (de bekende problematiek omtrent artikel 6:89 BW).1 Dat deze zaken allen op dezelfde datum tot een uitspraak zijn gekomen, namelijk 8 februari 2013, is natuurlijk geen toeval en reden genoeg om er op deze plaats aandacht aan te besteden.
In de juridische literatuur is al vaak gewezen op het ‘alles of niets-karakter’ van de klachtplicht; men klaagt op tijd of niet. De Hoge Raad komt nu met een mooie, genuanceerde formulering die door mij nauwelijks korter te omschrijven is, zonder dat de nuances verloren gaan. Ik citeer daarom de belangrijkste overweging:
“Toepassing van art. 6:89 BW vergt een waardering van belangen door de rechter, waarbij zowel het belang van de schuldeiser bij de handhaving van zijn rechten in aanmerking wordt genomen, als het belang van de schuldenaar dat zal worden geschaad, doordat de schuldeiser niet binnen bekwame tijd heeft geprotesteerd tegen de gebrekkige prestatie.
In die beoordeling speelt het tijdsverloop tussen het moment waarop het gebrek in de prestatie is ontdekt of redelijkerwijs had moeten worden ontdekt en de klacht weliswaar een belangrijke, maar geen doorslaggevende rol.
De enkele omstandigheid dat het lang heeft geduurd, voordat de cliënt heeft geklaagd, zonder dat daarbij de overige omstandigheden van het geval worden betrokken, zoals de aan- of afwezigheid van nadeel bij de Bank door tijdsverloop, is ontoereikend voor een succesvol beroep op art. 6:89 BW.”
Met andere woorden, het hangt af van de omstandigheden van het geval. Er is een onderzoekstermijn te onderscheiden, maar ook een daarop volgende mededelingstermijn. Maar welke termijnen er precies gelden, verschilt dus per geval.
Het spreekt echter voor zich dat men sowieso beter goed op de eigen zaak kan passen en in een zo vroeg mogelijk stadium aan de bel moet trekken; baat het niet dan schaadt het ook niet.
1Hoge Raad 8 februari 2013, nr. 11/05318, LJN: BY4600
Hoge Raad 8 februari 2013, nr. 11/01920, LJN: BX7195
Hoge Raad 8 januari 2013, nr. 11/00230, LJN: BX7846